Trends en stilte

Het rapport ‘De staat van het onderwijs’, dat in april 2018 door de Onderwijsinspectie is gepubliceerd wil (zoals dat in de inleiding op https://www.onderwijsinspectie.nl/documenten/rapporten/2018/04/11/rapport-de-staat-van-het-onderwijs wordt gesteld) ‘ een beeld schetsen’, een ‘foto tonen’, van ontwikkelingen op lange termijn in onderwijsland. Onder andere door trends in beeld te brengen.
Dat is een prima manier, die ik zelf in mijn werk ook gebruik. Trends helpen je om je weg te vinden, maar: soms wijzen ze ook op verkeerde besluiten….

Laat ik me nu maar beperken tot het primair onderwijs. Daar werk ik zelf, en durf ik me enig recht van spreken toe te kennen.

Als ik het rapport lees is de eerste trend die ik vaststel: er wordt door de onderwijsinspectie vaak uitgegaan van uit toetsen verkregen cijfermateriaal. Dat is een duidelijke trend in het rapport. Er wordt wel oppervlakkig iets gezegd over talenten die niet uit de verf komen, over thuiszitters, maar de trend is: de inspectie bouwt het dossier op op basis van door toetsen onderbouwde cijfers.

Vanuit het veld is dat tegelijkertijd een stevig kritiekpunt. In het primair onderwijs worden de door de inspectie gehanteerde cijfers opgebouwd op basis van een gestandaardiseerd toetssysteem. Er is in ons land één monopolist, als het gaat om zo’n gestandaardiseerd toetssysteem: CITO.
Dat systeem wordt door bijna alle scholen voor basisonderwijs gehanteerd, levert scores waarmee leerlingen onderling worden vergeleken, en wie verder kijkt dan zijn neus lang is kijkt ook nog naar deze scores in relatie tot het aantal maanden genoten onderwijs. En zo wordt een basisschoolleerling CITO-gecertificeerd, anders gezegd: het kind krijgt een ISO-keurmerk.

Wat gebeurt er nu in de praktijk van basisonderwijs? Laten we eens wat noemen:
– er zijn scholen die de leerlingen voorbereiden met oefentoetsen, en er zijn ook scholen die dat niet doen
– er zijn scholen die zich strikt houden aan de toetsvoorschriften van CITO (bijvoorbeeld het niet-voorlezen van teksten bij een Begrijpend-Lees-toets), maar er zijn ook scholen die dat juist (uit nobele overwegingen) in het geheel niet doen
– er is geen toetscontrole in de klas, anders gezegd: de toetsen worden afgenomen, maar er is geen zicht op het toepassen van formele werkwijzen, zoals bijvoorbeeld dat trage leerlingen geen hulp mogen krijgen tijdens de afname
– misschien is de grootste ergernis nog wel dat met regelmaat van de klok toetstabellen worden gewijzigd, en er hogere scores moeten worden gehaald voor eenzelfde resultaat. Omdat dat met regelmaat gebeurt levert dat in de praktijk het gevoel op dat je wel heel hard kunt werken, maar daarmee niet de garantie hebt op een beter toetsresultaat.

De trend die dat oplevert is een onderwijsinspectie die blind vaart op verkregen toetscijfers, waarvan de herkomst op z’n minst enige twijfel verdient. Maar het levert ons ook een rapport op dat ons kond doet van conclusies op basis van diezelfde cijfers, waarvan niet alleen de herkomst enige twijfel verdient, maar ons ook onvoldoende laat zien welk effect het veranderen van score-waardering door de jaren heen heeft op de conclusie dat de resultaten van ons onderwijs met de jaren langzaam verminderen.

Dat zou zich dan moeten aftekenen in de verwijzing van basisschoolleerlingen naar het VO… Daarmee heb ik meteen de volgende trend te pakken, die enig onderzoek verdient: hoe zit het met de adviezen aan groep-8-leerlingen voor het VO, hoeveel leerlingen in het VO dalen af en/of stromen op, wat zijn de trendmatige cijfers van VO-examenresultaten, hoeveel leerlingen stromen door naar MBO- HBO- WO? En wat kan dat zeggen over de kwaliteit van het onderwijs?

Ik ga op zoek naar die cijfers…..

Dit bericht is geplaatst in Onderwijs, Politiek, Vakbond. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *