Ja, sorry, dat begint nogal rauw…. Denk niet, dat ik wat chagrijnig ben, ’t heeft ook niets met de nieuwe cao te maken en zeker ook niet met Jet Bussemaker. Hoewel, daarmee toch weer wel, maar dan zijdelings. Ik leg het uit.
De trend is: onderzoekend en ontdekkend leren. Dat spreekt me erg aan. Bovendien moet alles, wat zich onderwijzer durft te noemen, met een paar jaren een master moeten hebben gedaan, en zo’n opleiding gaat gepaard met een fikse portie onderzoek. Nu is niet alle onderzoek van hoge kwaliteit, en dat is mijn eer te na. Dus dacht ik: laat ik maar eens starten met een lb-cursus, als een soort vingeroefening voor een wat innoverend traject.
Ik wil jullie meenemen in zo’n onderzoek. Niet alleen ben ik van mening dat het goed is over een onderzoekende houding te beschikken, in onderwijs is het van eminent belang te leren analyseren en observeren. En omdat zo’n onderzoek niet op een achternamiddag kan worden uitgevoerd bereid ik je er vast al op voor: het verslag neemt de nodige ruimte in beslag (ik ben er al een poosje mee doende, zogezegd).
Een goed onderzoek heeft natuurlijk een aanleiding. De bron van mijn onderzoek is gelegen in een opmerking waarmee mijn vrouw thuis kwam. In het kader van een of ander gesprek met een collega was de opmerking van een uroloog blijven hangen (daar is al de eerste relatie met de titel). De man/vrouw had namelijk gesteld dat uit onderzoek was gebleken dat het voor een gezonde blaas noodzakelijk was dat deze 1 keer per twee uur werd geledigd. Zo’n boude stelling roept meteen mijn aandacht op.
Ik ben geen uroloog. Daar heb ik niet voor gestudeerd, en ik neem voetstoots aan dat de man (misschien was het een vrouw) gelijk heeft. Misschien was hij/zij wel op dit vraagstuk afgestudeerd (en de man/vrouw mag zich dan terecht piskijker noemen, alhoewel zoiets oneerbiedig kan klinken, wat geenszins de bedoeling is). In elk geval: geen twijfel aan de grondstelling. Omdat wij in het educatieve spectrum ook rekening moeten houden met vraagstukken van gezonde opvoeding en burgerschapsvorming, leek het me alleszins nuttig de relatie tussen medisch onderzoek en gezond onderwijs nader te onderzoeken.
Wat ik nu in mijn onderzoek heb geprobeerd is het beantwoorden van de vraag of en welke relatie er ligt tussen de grondstelling (‘voor de ontwikkeling van een gezonde blaas is het nodig deze eens per twee uur te ledigen’) en onderwijs in de breedste zin van het woord.
Ik zal daarbij kijken naar een breed spectrum van aspecten die met onderwijs te maken hebben, waaronder vraagstukken als onderwijstijd, duurzaamheid, waterbeheer en werkgelegenheid.
Zoals ik heb ervaren in eerdere onderzoekstrajecten is het nuttig dat een studiecoach mee kijkt naar de scherpte van de vraagstelling. Ik hoop dat iemand van jullie de rol op zich wil nemen en mij wil voorzien van positieve feedback.
Het onderzoek heeft nogal wat raakvlakken met de praktijk, en daarom zal ik jullie niet in een keer overvoeren met alle conclusies.
Tot zover de inleiding.
Een goed onderzoek probeert helder geformuleerde vragen te beantwoorden. Deze wil ik dan ook graag aan jullie voorleggen, met het verzoek er serieus naar te kijken en zo nodig commentaar te geven.
Mijn onderzoeksvragen zijn de volgende;
1. Welke meetbare effecten bestaan er tussen het strikt hanteren van de 1-keer-plassen-per-twee-uren en de hoeveelheid onderwijstijd?
2. Bestaat er een mogelijke relatie tussen de 1-keer-plassen-per-twee-uren-norm en duurzame ontwikkeling?
3. Bestaat er een relatie tussen plasnorm en ontwikkeling van (farmaceutische) producten op school?
4. Bestaat er een relatie tussen de 1-keer-plassen-per-twee uren-norm en werkgelegenheid?
5. Bestaat er een relatie tussen de 1-keer-plassen-per-twee-uren-norm en de regelingen mbt arbeidsvoorwaarden onderwijzend personeel, de functie-inhoud van de schoolleider en de regelingen mbt schoonmaak en onderhoud van de toiletruimten?
Ongetwijfeld zullen er meer aspecten onderzocht kunnen worden, maar de lezer zal zien dat deze in het onderzoeksverslag zitten verwerkt. Daar waar het noodzakelijk is bepaalde elementen te relateren aan aanvullende onderzoeksvragen, zal dat niet nagelaten worden.
De plastijdnorm en onderwijstijd
Het eerste deel van mijn onderzoek heb ik gewijd aan de relatie tussen onderwijstijd en de plasnorm.
Een reguliere school voor basisonderwijs heeft ochtendschooltijden van gemiddeld 8.30 uur tot en met 12.00 uur en van 13.15 tot 15.15/15.30.
Een school met een continue-rooster heeft het anders geregeld: van zo ongeveer 8.15 uur tot en met 14.15, met daarbinnen tussen 10 uur en 12.30 uur twee pauzes.
Het vaststellen van de school- en pauzetijden is van belang. Als immers tussen start schooltijd en de eerstvolgende pauze meer dan twee uur verstrijkt is dat van invloed op de hoeveelheid plastijd-tijdens-lesuren.
Daarnaast is een essentiele factor dat de ene leerling de andere niet is. Als we de norm stellen dat er eenmaal per twee klokuren moet worden geplast, dan zal dat voor bepaalde kinderen problemen geven; zij moeten vaker hun blaas ledigen.
Tot slot worden de cijfers mede bepaald door de gemiddelde tijd die nodig is voor een plassessie.
Na langdurig observeren op diverse schoollocaties en bij diverse lokalen en toiletten ben ik tot een bepaalde berekening gekomen.
Gemiddeld gaat elke basisschoolleerling 1,3 maal per dag tijdens lestijd naar het toilet. Ook tijdens pauzes wordt het toilet vaak gefrequenteerd. Gemiddeld duurt een volledige plassessie 3 minuten en 32 seconden. Er is dus duidelijk verschil meetbaar tussen de tijd die jongens besteden aan plassen en de tijd die meisjes er voor nodig hebben.
Bovendien is er een duidelijk verschil in tijdsbesteding aan de nabehandeling van de plasbeurt. Jongens wassen lang niet altijd hun handen, meisjes bijna altijd (dit komt bij het onderwerp in de relatie tussen plastijd en duurzaamheid terug).
Tellen we de gemiddelde tijd voor nabehandeling mee, dan stijgt de gemiddelde tijd van een plasbeurt naar 4 minuten en 3 seconden (= 283 seconden).
In de bovenbouw van de school spelen nog andere factoren bij het toiletbezoek, met name veroorzaakt door de leerlingen van het vrouwelijk geslacht. Hierdoor stellen we de norm in de bovenbouw (tijd) iets hoger, namelijk + 20 seconden.
Nu de cijfers paraat zijn kunnen we een berekening van verlies in onderwijstijd maken voor een school. Ik wil de effecten van de berekening loslaten op twee scholen: de ene (fictieve) school heeft 200 leerlingen, de andere is een grote school van 500 leerlingen.
We stellen de volgende uitgangspunten: een gemiddelde schoolweek duurt in de bovenbouw 25 ¾ lesuren; in de onderbouw is dat 23 ½ lesuren. In de bovenbouw stellen we de norm iets hoger, vanwege het feit dat andere omstandigheden hier de gemiddelde bezoektijd aan het toilet verhogen. Verder stellen we dat onder- en bovenbouw even groot zijn. Een schooljaar duurt 40 lesweken.
De school van 200 leerlingen:
Onderbouw: 5 x 283 sec x 100 = 141.500 sec p/w = 2358,333 minuten = 39,31 uur per week
Omgerekend naar een jaar: 40 x 39,31 uur = 1572,22 uren.
Bovenbouw: 5 x 303 sec x 100 = 151.500 seconden p/w = 2525 minuten = 42,08 klokuren p/w. Omgerekend naar een jaar: 40 x 42,08 = 1683,33 klokuren
De school van 600 leerlingen:
Onderbouw: 5 x 283 sec x 300 = 424.500 sec p/w = 7.075 minuten = 118 uren
Omgerekend naar een jaar: 40 x 118 uur = 4716 klokuren p/j
Bovenbouw: 5 x 303 sec x 300 = 454.500 sec p/w = 7.575 uur = 126,25 uur p/w
Omgerekend naar een jaar: 40 x 125,25 = 5.050 klokuren p/j.

Trekken we dit breder naar het gehele basisonderwijs in Nederland, dan wordt duidelijk dat de hoeveelheid tijd die besteed wordt aan toiletbezoek schrikbarend hoog is. Alleen al voor deze beide scholen is hierboven berekend dat er sprake is van een onderwijstijdverlies dat een totale omvang betreft van bijna 8 volledige FTE’s (8 x 1659 uur). In 2014 betrof het totaal aantal leerlingen in het basisonderwijs 1,39 miljoen. Uitgaande van een gemiddeld benodigde tijd voor toiletbezoek van onderbouw- en bovenbouwleerlingen (293 sec per plasbeurt) levert dat een astronomisch getal van 22.626111,00 uren per jaar op (om een idee te geven: dit is de hoeveelheid tijd die past bij ruim 13.638 fte (13 duizend 638 fte).
Het lijkt evident dat een dergelijk verlies aan onderwijstijd tot maatregelen zal moeten leiden. Ik kom daarop terug in de conclusies. Tot zover deel 1. In deel 2, wat volgende week uitkomt, zal ik nader ingaan op de relatie tussen de plasnorm en duurzaamheid, de stimulerende rol van de school in onderzoek en ontdekking tbv de ondernemende leerling, werkgelegenheid en het functiebouwwerk in het basisonderwijs